U bent hier

Groepswerk

Groepswerk geldt naast social casework en community development als een van de drie ‘klassieke’ methoden van het sociaal werk.

In Nederland deed het na de Tweede Wereldoorlog vooral zijn intrede in het sociaal-cultureel (jeugd)werk en het vormingswerk. De aanvankelijke euforie over het groepswerk sloeg in de jaren zeventig om: het zou vooral een beheersingsstrategie zijn die de emancipatie van jongeren en volwassenen belemmerde. Waar groepswerk en groepsdynamica in het trainings- en coachingswerk een bloeiend bestaan beleefden, viel hen in het sociaal werk eerder een stiefmoederlijke behandeling ten deel. Is een rehabilitatie van groepswerk en groepsdynamica in het sociaal werk wenselijk?

Historisch

Via studiereizen naar de Verenigde Staten vond de term ‘groepswerk’ aan het eind van de jaren 1940 ingang in Nederland. In de Verenigde Staten speelde het social group work op dat moment al enkele decennia een vooraanstaande rol in het settlementswork en in jeugdorganisaties zoals de YMCA. Leidende Amerikaanse persoonlijkheden als Jane Adams en John Dewey wezen op de betekenis voor de democratie van het bewust en meer systematisch aanbieden van ‘ervaringen’ in deze werksoorten, zoals het betrekken van deelnemers bij de programmering, het leren dragen van verantwoordelijkheid en het samenwerken met andersdenkenden. Er heerste groot optimisme over de mogelijkheden die het social group work bood bij het in de praktijk brengen van democratie en het ontwikkelen van een democratische opstelling bij burgers.

In Nederland bestond het jeugdwerk en het volksontwikkelingswerk voor 1940 weliswaar voor een groot deel uit ‘groepsactiviteiten’, maar van ‘een bewust methodisch bezig zijn met groepen’ was geen sprake. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde dat. Groepswerk bleek uitkomst te bieden bij de drang tot profilering en professionalisering. Een duidelijker profiel van de jeugdwerker en buurthuiswerker was geen overbodige luxe, evenals helderheid over de gehanteerde methoden. De ontwikkeling van het groepswerk gold als teken van doorzettende professionalisering: ‘zij die het groepswerk als methode hanteren kunnen in toenemende mate professionele werkers genoemd worden’ (Nijkerk & Van Praag 1970: 15). Professionalisering stond hier ook voor ‘verwetenschappelijking’: van de ‘groepswerker’ werd verwacht dat deze gebruikmaakte van de ‘resultaten van het wetenschappelijk denken en onderzoek’ (Neij & Hueting 1989: 74).

Binnen het maatschappelijk werk beschouwde men het groepswerk aanvankelijk als een werkwijze van het vormingswerk en het club- en buurthuiswerk. Maatschappelijk werk werd vereenzelvigd met social casework en dan speciaal in de betekenis van individuele hulpverlening. De eerste pleidooien om groepswerk in het maatschappelijk werk toe te passen klonken pas in de eerste helft van de jaren zestig. Het duurde nog tot de jaren tachtig alvorens het maatschappelijk werk dat ook daadwerkelijk oppakte.

Inmiddels had zich in Nederland een discussie ontvouwd over definitie en reikwijdte van het groepswerk. Aanvankelijk lag de nadruk op de ontplooiing van de groepsleden. Later trad naast dit ‘persoonsgerichte’ groepswerk ook het ‘taakgerichte’ of ‘zaakgerichte’ groepswerk meer op de voorgrond. Bij deze laatste vorm van groepswerk ging het bijvoorbeeld om jeugdclub, bestuur, commissie, werkgroep en ondernemingsraad. Deze toevoeging leidde tot een verruiming van het begrip ‘groepswerk’; het kon meerdere terreinen en beroepen bestrijken.

Theorievorming

De Amerikaanse ervaringen met het social group work vormden een belangrijke bron voor nieuwe theorievorming. Sociologie, psychologie en pedagogiek – en daarbinnen vooral de ‘groepsdynamica’ – leverden daaraan een bijdrage. De groepsdynamica kende als discipline een explosieve groei in de periode 1940 tot 1970. Daarbij werd het aanvankelijke Amerikaanse optimisme over de belofte van het ‘democratische’ groepswerk, enigszins getemperd. Het waren vooral Joodse vluchtelingen – voorop de Duitse psycholoog Kurt Lewin – die wezen op de gevaarlijke kanten die aan groepsvorming en groepsgebondenheid kleefden.

Lewin als grondlegger van de groepsdynamica en zijn vele navolgers bestudeerden niet alleen groepsprocessen, maar experimenteerden er ook op alle mogelijke manieren mee. Ze waren gericht op de concrete interactie in de (kleine) groep en ontwikkelden kennis over onderwerpen als groepsontwikkeling, groepscohesie, groepsnormen, conformiteit, macht, leiderschap, motivatie, besluitvorming en groepsstructuren.

Het accent op het interne functioneren van groepen is later  – tegen de oorspronkelijke bedoelingen van Lewin in – ten koste gegaan van de aandacht voor individu en maatschappij. Door hun sterke nadruk op het betrekkingsniveau – de onderlinge betrekkingen in sociale systemen – schenkt de groepsdynamica minder aandacht aan de inhoud en inhoudelijke kanten van de doelstellingen die groepen zichzelf stellen. Bekommernis om maatschappelijke problemen heeft in de groepsdynamica plaatsgemaakt voor intra- en interpersoonlijke vragen, zoals Hoe kom ik op jou over? Kan ik jou vertrouwen? Durf ik mezelf te laten kennen in deze groep?

Toepassingen

Er is geen groepsdynamica denkbaar zonder interventie, zonder ingrijpen in de processen die zich afspelen tijdens de interactie tussen de leden van een groep. Drie typen interventies keren daarbij telkens terug:

  • ‘taakgerichte interventies’ zetten de gang van zaken in de groep af tegen de doelstellingen. De interventies dienen ertoe om de duidelijkheid over de groepsstructuur en de normen en regels te bevorderen;
  • bij ‘groepsgerichte interventies’ ligt de nadruk op de onderlinge verhoudingen tussen de verschillende groepsleden en op de bevordering van de onderlinge interactie;
  • persoonsgerichte interventies’ zorgen ervoor dat individuele deelnemers zich in een groep op hun gemak voelen en stimuleren hen zich persoonlijk uit te drukken.

Groepswerk opgevat als een manier van werken waarbij de positieve kanten van groepen optimaal benut en gestimuleerd worden, heeft sinds de jaren vijftig op tal van terreinen toepassing gevonden. Niet alleen het groepswerk in sociaal-cultureel werk, jongerenwerk, opbouwwerk, vormingswerk en maatschappelijk werk. Maar bijvoorbeeld ook in leefgroepwerk en psychoanalytische groepstherapie. Bedrijfskunde en organisatieontwikkeling vormen sinds de jaren vijftig evenzeer belangrijke toepassingsgebieden van groepswerk en groepsdynamica. Na een periode waarin er minder aandacht was voor groepsdynamica, is het de afgelopen vijftien jaar herontdekt door veel commercieel werkende opleiders en trainers. Zij passen theorie en methoden van de groepsdynamica toe in organisatieontwikkeling, teambuilding, training in competentieontwikkeling en in bedrijfsopleidingen.

Actuele betekenis voor sociaal werk

In het sociaal werk is een heropleving uitgebleven. In competentieprofielen bijvoorbeeld wordt groepswerk soms nog wel genoemd (‘groepsgesprekken kunnen voeren’, ‘groepsprocessen kunnen hanteren’), maar rekent men het niet langer tot de kern van de ‘methodische competentie’. Ook de sociaal-agogische opleidingen hebben dit erfgoed deels laten schieten. Of dit nu komt door bezuinigingen, waardoor intensieve werkvormen als groepstrainingen niet langer haalbaar waren, of door de zweem van ‘vaagheid’ die aan groepstrainingen en groepswerkmethodieken kleeft, is niet duidelijk. Paradoxaal genoeg vindt het groepswerk in de didactische werkvormen van het beroepsonderwijs (bijvoorbeeld in het projectonderwijs) op grote schaal toepassing. Maar een verbinding van de daarin door studenten opgedane ervaringen met het methodische repertoire waar ze als toekomstige beroepsbeoefenaren over geacht worden te beschikken, blijft uit.

In hoeverre is de onderwaardering van groepswerk in beroep en opleiding een indicatie voor de sluipenderwijs verloren gegane aandacht voor ‘ambachtelijkheid’ en ‘handwerk’? Nochtans vormt groepswerk voor het sociaal werk het ‘scharnierpunt’ om zowel aan individuele ontwikkeling als aan collectieve verbanden op het niveau van buurt, wijk en dorp te werken. De wijze van groepsvorming is daarbij van eminent belang. Leidt deze tot ‘open’ of ‘gesloten’ groepen? Wordt het werken met groepen vooral ‘instrumenteel’ opgevat, of is er ook aandacht voor de persoonlijke, sociale en maatschappelijke leerprocessen van de betrokkenen?

Auteur: Marcel Spierts

Verder lezen

Goossens, W. (2005). Groepsmaatschappelijk werk: plaatsbepaling, innovatie en implementatie – een methodisch proces. In: J. Remmerswaal (red.). Groepswerk als uitdaging. Perspectieven en dynamieken van groepen (pp. 141-192). Houten: Bohn Stafleu van Loghum .

Neij, R., & Hueting, E. (1989). De opbouw van een sociaal-agogische beroepsopleiding 1899-1989. Zutphen: De Walburg Pers.

Nijkerk, K., & Praag, Ph. van (red.). (1970). Groepswerk: begrippen, velden, methoden. Alphen aan den Rijn: Samsom.

Poel, Y. te (1997). De volwassenheid voorbij. Professionalisering van het jeugdwerk en de crisis in de pedagogische verhouding 1945-1975. Leiden: DSWO Press.

Remmerswaal, J. (1974/2006). Begeleiden van groepen. Groepsdynamica in de praktijk. Houten: Bohn Stafleu vam Loghum.

Remmerswaal, J. (1995/2003). Handboek groepsdynamica. Een nieuwe inleiding op theorie en praktijk. Soest: Nelissen.

Remmerswaal, J. (red.) (2005). Groepswerk als uitdaging. Perspectieven en dynamieken van groepen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Riet, N. van (1993/2006). Groepswerk in het maatschappelijk werk. Assen: Van Gorcum.

Spierts, M. (1994). Balanceren en stimuleren. Methodisch handelen in het sociaal-cultureel werk. Utrecht: Lemma.

Spierts, M. (2014). De stille krachten van de verzorgingsstaat. Geschiedenis en toekomst van sociaal-culturele professionals. Amsterdam: Van Gennep.

Stegeren, W. van (1967). Groepswerk: een Nederlandse oriëntering. Arnhem: Van Loghum Slaterus.