Forensisch sociale (en pedagogische) professionals werken met burgers bij wie bemoeienis is opgelegd op grond van een juridisch gelegitimeerde ingreep: een sanctie of een maatregel. De maatschappelijke opdracht aan forensische professionals is het verminderen van recidive van criminaliteit en kindermishandeling of verwaarlozing. De kern van het professionele handelen is een combinatie van risicobeheersing (controleren, beheren, begrenzen) en verandering (begeleiden, motiveren, of behandelen).
Een effectieve werkalliantie in gedwongen kader wijkt af van die in het vrijwillige kader. Helderheid over de condities en de positie van de professional speelt hierbij een belangrijke rol. Het bevorderen van motivatie kent een specifieke dynamiek als bemoeienis is opgelegd. Effectief omgaan met reactance – verzetsuitingen tegen inperking van autonomie – is een cruciale competentie.
Maatschappelijke opdracht
De maatschappelijke opdracht aan forensische professionals is het verminderen van recidive van criminaliteit en kindermishandeling of verwaarlozing. Bemoeienis vindt plaats op grond van een justitiële ingreep . Bijvoorbeeld reclasseringstoezicht bij een voorwaardelijke veroordeling of bij TBS met voorwaarden; groepsleiding en training na een rechtelijk besluit tot plaatsing in een jeugdinrichting; of toezicht op een kind na een kinderbeschermingsmaatregel. De combinatie van risicobeheersing (controleren, beheren, begrenzen) en verandering (begeleiden, motiveren, of behandelen) is de kern van het professionele handelen. Veelal is Justitie de opdrachtgever, die ook de overkoepelende doelen van de bemoeienis bepaalt.
Cliënten
Enerzijds betreft het de 'gevaarlijke burger', zoals delinquenten die door hun gedrag of door hun omstandigheden een risico vormen voor de omgeving. Anderzijds gaat het om 'e burger in gevaar', zoals kinderen en jongeren die in hun ontwikkeling worden bedreigd door het gedrag van henzelf of van anderen. Zij komen niet vrijwillig bij de forensisch sociale professional; de bemoeienis is opgelegd.
Kennisbasis
Voor de recent (vanaf de jaren ’90 vorige eeuw) ontwikkelde kennisbasis van forensisch sociale professionals is geput uit een combinatie van sociale, sociaaljuridische, criminologische, psychologische, veiligheidskundige en pedagogische bronnen.
Delinquent gedrag: ontstaan en afbouw
Delinquent gedrag ontstaat meestal op jeugdige leeftijd. Op grond van longitudinaal onderzoek naar delinquent gedrag worden twee typen daders onderscheiden: de persistente daders die vaak al op jonge leeftijd antisociaal gedrag vertonen en daar op latere leeftijd mee doorgaan, en de tijdelijke daders die voornamelijk delinquent gedrag vertonen in de adolescentie en daar in de overgang naar volwassenheid mee stoppen. Er is een groot aantal factoren gevonden die samenhangen met delinquent gedrag. In de meeste gevallen gaat het om een combinatie van individuele en sociale factoren. De afgelopen jaren is de aandacht voor biologische factoren sterk gegroeid. Daarnaast zijn er factoren die een reducerende effect kunnen hebben op delinquent gedrag, de zogenaamde beschermende factoren.
Ingrijpen op delinquent gedrag
Effectief ingrijpen op delinquent gedrag vraagt om een gecombineerde aanpak van beheersing van risico’s en ondersteunen van verandering. Gebaseerd op het onderzoek naar risicofactoren zijn risicotaxatie-instrumenten ontwikkeld die breed worden toegepast. Professionals die met dergelijke instrumenten werken, moeten kennis hebben over de kwaliteit ervan en over de wijze waarop deze effectief ingezet kunnen worden. Aansluitend is er steeds meer kennis over effectieve interventies. Deze zijn gericht op het beperken van de aanwezige risicofactoren en het versterken van beschermende factoren. Een aanpak die enkel is gericht op disciplinering en controle blijkt niet effectief.
Auteurs: Anneke Menger en Jacqueline Bosker
Verder lezen
Andreas, A., Van Vliet, J.A., Keuning, B. & Zandbergen, W. (red.) (2012) Verbinden in de keten. Forensisch Psychiatrisch Toezicht bekeken. Amsterdam: SWP.
Andrews, D.A. & Bonta, J. (2010). The psychology of criminal conduct (5th ed.). Newark, JH: LexisNexis.
Lodewijks, H.P.B. & Van Domburgh, L. (red) (2012). Instrumenten voor risicotaxatie. Kinderen en jeugdigen. Amsterdam: Pearson.
Krechtig, L. (2009). Morele praktijken. Proces, 88 (3), p. 174-182.
McNeill, F., & White, B. (2007). Reducing reoffending. Social work and community justice in Scotland. Devon: Willan Publishing.
Menger, A. & Donker, A.G. (2013) Working Alliance in one-to-one supervision. In: Durnescu, I. & McNeill, F. Understanding penal practices. Routledge.
Menger, A., Krechtig, L. & Bosker, J. (2013). Werken in Gedwongen Kader. Methodiek voor het forensisch sociaal werk. Amsterdam: SWP.
PI Research & Van Montfoort (2009). 'Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij: De nieuwe methode voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling'. Duivendrecht/Woerden: PI Research/Van Montfoort.
Van der Helm, P. & Hanrath, J. (2012). Wat Werkt in de Gesloten Jeugdzorg. Amsterdam: SWP.
Van der Helm, P. , Kröger, U., Schaftenaar, P. & Van Vliet, J.A. (red.) (2013) Leefklimaat in de klinisch forensische zorg. Amsterdam: SWP
Ward, T. & Maruna, S. (2007). Rehabilitation. Beyond the risk paradigm. London / New York: Routledge.
Weijers, I. & Eliaerts, C. (2008). Jeugdcriminologie. Achtergronden van jeugdcriminaliteit. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.